teksten
 
 

Zelfportret

Margo Slomp


I
Gehurkt voor een leeg vel wit papier, potlood of krijt in de aanslag, tekent de kunstenaar een zelfportret. Hij kijkt in de spiegel tegenover hem, zoekt een startpunt ergens op het oppervlak van zijn gezicht en zet de eerste lijnen. Soms lichtvoetig en aarzelend, steeds vaker resoluut en dwingend. Het gezicht breekt open, het oppervlak krijgt diepte en er ontstaat een ruimte die hij kan verkennen. Dan legt hij de tekening aan de kant, pakt een ander vel of werkt door aan een portret dat hij al eerder is begonnen. Zijn gelaat verschijnt telkens opnieuw: uitwaaierend over het vlak, opengebroken, dicht op elkaar gekrabbeld, scherp en hoekig gesneden, met lange, vloeiende bewegingen of in haastige, korte ritmes neergezet.

II
Aan de wand van mijn overloop hangt een tekening. Het is een vol en bijna woest portret. Stevige, donkere halen contékrijt in zwart, bruin en olijfgroen en subtiele kronkellijnen in geel, groen en rood vormen samen een schets van een langwerpig gezicht. Ik noem het een schets omdat het geheel van lijnen maar geen gelaat wil worden. Tegelijkertijd is het er de essentie van. Het gezicht is uit elkaar getrokken; ogen, neus en mond zijn verstrengeld in een nieuwe samenstelling waarvan het verband nog onduidelijk lijkt. Niet alleen de vraag: 'Wat zie ik?' dringt zich op, maar ook: 'Hoe kijk ik eigenlijk?'
Sinds enige tijd draag ik een bril en zelden werd ik meer geconfronteerd met de beweeglijkheid van het kijken dan de afgelopen weken. Iedere wending van mijn hoofd maakt mij licht misselijk: in het centrum van mijn blikveld verschijnt de wereld scherp en helder als nooit tevoren, maar in de periferie kantelt en wiegt alles. Mijn hersens moeten duidelijk wennen en dat kan nog wel even duren volgens de opticien.
Elke morgen en avond bestudeer ik mijn eigen gezicht in de spiegel van de badkamer. Ik ben dan redelijk of minder tevreden, zie oude en nieuwe onregelmatigheden en verbaas mij over alweer meer grijze haren. Kijken doe ik iedere dag, maar betekent dit dat ik mezelf ook zie?

III
Volgens fenomenoloog Maurice Merleau-Ponty is de wereld die door de kunstenaar in het kunstwerk tot uitdrukking wordt gebracht een voor ons herkenbare wereld, omdat het kunstwerk allereerst een lichamelijke expressie is die voortkomt uit de lichamelijke verbondenheid die de kunstenaar heeft met de wereld.*i 'Het raadsel blijft hierin bestaan dat mijn lichaam tegelijk ziend en zichtbaar is. Dat wat alle dingen bekijkt, kan ook zichzelf bekijken, en dus in dat wat het ziet tegelijk de "andere kant" van zijn vermogen tot zien herkennen. Het ziet zichzelf terwijl het ziet, het voelt zichzelf terwijl het voelt, het is zichtbaar en waarneembaar voor zichzelf'.*ii De bedoeling van de [schilder]kunst ligt volgens Merleau-Ponty niet zozeer in het reflecteren of het nabootsen van het zichtbare, maar in het zichtbaar maken.*iii In die opvatting toont de kunstenaar dat wat zich aan het gewone zien onttrekt. De beschouwer kan op zijn beurt kijken 'volgens of met de schildering'. *iv

IV
Iedere keer als ik mijn trap op ga, zie ik het portret hangen. Soms loop ik zonder aandacht door, vaker vertraag ik mijn pas en laat ik mijn blik over het oppervlak glijden. Geregeld sta ik bij het werk stil, laat ik mij meevoeren door de tekening en kijk ik naar het gezicht op het papier. De zelfportretten van Arjan van Es zijn meer dan een oppervlakkige verkenning, ze zijn een weergave van het doorvoelen van het eigen gelaat. De kunstenaar breekt zijn gezicht en blikveld open en doet ons zien.


*i Filosofe Jenny Slatman vat zo de visie van Merleau-Ponty samen in haar inleiding op de vertaling van de verzamelde radiolezingen die hij in 1948 hield. Jenny Slatman, 'Inleiding', in: Maurice Merleau-Ponty, De wereld waarnemen , Amsterdam: Boom, 2003, p. 23.
*ii Maurice Merleau-Ponty, Oog en geest. Een filosofisch essay over de waarneming in de kunst , Baarn: Ambo, 1996, pp. 22-23.
*iii Daarmee onderschrijft hij volgens Jenny Slatman de opvatting van Paul Klee. Jenny Slatman, op.cit., p. 23.
*iv Merleau-Ponty hanteert deze omschrijving naar aanleiding van de schilderingen in de grotten van Lascaux. Maurice Merleau-Ponty, op.cit., pp. 26.